En dan is ons denken over goed burgerschap ook nog eens aan voortschrijdend inzicht onderhevig. Toch bestaan er ook misvattingen over burgerschap in het onderwijs. In dit hoofdstuk behandelen we daarom welke burgerschapsdoelen voor iedere school verplicht zijn, wat burgerschap niet is, en hoe we onze ideeën over burgerschap kunnen ordenen.
Laten we alvast een misverstand uit de weg ruimen. Als we het over burgerschap in het onderwijs hebben, doelen we niet op staatsburgerschap. Dat is een juridische status, die wordt bepaald door je paspoort en welke rechten en plichten daarbij horen. In het onderwijs doelen we op iets anders, namelijk hoe je je als burger kunt manifesteren in sociale, maatschappelijke en politieke contexten. Met andere woorden: burgerschapsonderwijs gaat over wat je kan met je verschillende vrijheden en rechten, voor jezelf, een ander en de samenleving.
Voor nu is het voldoende om te constateren dat onze democratische rechtsstaat ook kwetsbaar is. Enerzijds omdat zij afhankelijk is van een democratische cultuur – we kunnen haar immers ook weer afschaffen en zij kan ten onder gaan aan onderlinge conflicten tussen bevolkingsgroepen. Anderzijds omdat een volwaardige democratische rechtsstaat de macht van de overheid inperkt en burgers zelfs de vrijheid geeft om antidemocratische en antirechtsstatelijke overtuigingen uit te dragen. Een overheid kan de ontwikkeling van democratische kennis, overtuigingen en vaardigheden wel stimuleren, onder meer via het onderwijs.
Het containerbegrip ontleed
Als we over burgerschap spreken, is het dus van groot belang om duidelijk te zijn wat we eronder verstaan. In dit boek doelen we met burgerschapsvorming dus niet op juridisch burgerschap an sich, tenzij we die term expliciet gebruiken.* In het onderwijs delen we immers geen paspoorten uit. In plaats daarvan bedoelen we met burgerschap in het onderwijs hoe je je als burger manifesteert, in sociale, maatschappelijke en politieke contexten. Dat begint niet pas wanneer je meerderjarig bent: de klas, de wijk waarin je woont en de samenleving zijn voorbeelden van zulke contexten, waarin je ook als minderjarige een rol als burger kan spelen. De taak van het onderwijs is om leerlingen daartoe uit te rusten. Omdat de vraag ‘is dit dan ook burgerschap?’ vaak gesteld wordt, zetten we hier een aantal criteria op een rij waarmee u antwoord kan geven op deze vraag.
We spreken van burgerschapsonderwijs wanneer het gaat over:
1 Onderwerpen die een spanning kennen tussen individuele en collectieve of tussen verschillende collectieve belangen of waarden, en niet tot een individueel probleem te reduceren zijn.** Dat zijn (dus) sociale, maatschappelijke en politieke onderwerpen, waarin we afhankelijk zijn van elkaar om tot een goede uitkomst te komen.
2 De manier waarop we – op allerlei niveaus – vanuit deze spanningen, belangen- en waardentegenstellingen tot (nieuwe) besluiten en vreedzame oplossingen komen; of dat nu direct en tussen mensen onderling gaat, of indirect via instituties van democratie en rechtsstaat.
3 Het toerusten van leerlingen met kennis, vaardigheden en houdingen, die ze in staat stellen om zelfstandig te handelen ten aanzien van sociale, maatschappelijke of politieke problemen.
Om een eenzijdig perspectief te voorkomen, reflecteren we daarbij vaak op de rol van burgers, de samenleving, de overheid en het bedrijfsleven. Burgerschap kent immers een ethische of morele kern – in Nederland is die kern gebaseerd op de fundamentele waarden van de democratische rechtsstaat. Daar kunnen scholen zelf specifiekere noties van burgerschap aan toevoegen.
Deze criteria zijn vrij abstract, maar de kans is groot dat leerlingen op uw school er vrijwel dagelijks mee bezig zijn, doordat ze leren nadenken over maatschappelijke thema’s, ook op school met verschillen en conflicten leren omgaan, of nadenken over wat eerlijk of rechtvaardig is. En dat u al een idee heeft van wat burgerschap wel en niet is. U kunt bovenstaande criteria gebruiken om uw ideeën aan te scherpen. Om u nog meer gevoel te geven wat wel en geen burgerschap is, illustreren we deze criteria met een aantal voorbeelden:
Voorbeeld: klimaatverandering
Neem het thema klimaatverandering. We kunnen proberen daar invloed op uit te oefenen. Dat vergt op relatief korte termijn opofferingen, zodat de consequenties van klimaatverandering op lange termijn minder schadelijk zijn voor ons allemaal. Dan lijkt het alsof het individuele belang overeenkomst met het algemene (collectieve) belang van een leefbare planeet. Daar zijn we immers allemaal van afhankelijk. Toch zijn er ook potentiële belangenconflicten. Oudere generaties hebben minder lang te leven, en zullen de consequenties van klimaatverandering dus minder ervaren. Daarmee hebben ze een lager direct belang bij het bestrijden van klimaatverandering dan jongere generaties. Daarnaast kunnen individuen hun gedrag wel aanpassen, maar is bestrijding van klimaatverandering pas effectief wanneer er een zekere mate van collectieve actie plaatsvindt. In dat opzicht zijn we van elkaar afhankelijk. Ons lot is onderling verbonden. Dat geldt niet alleen voor individuen, maar ook voor landen, omdat klimaatverandering zich weinig van landsgrenzen aantrekt. Ten slotte zijn er ook andere collectieve waarden in het spel, zoals het belang van economische groei.
Met burgerschapsonderwijs over klimaatverandering leren leerlingen dat de afweging tussen deze collectieve belangen plaatsvindt in het parlement, maar ook in gemeenteraden en provinciehuizen als er lokaal of regionaal klimaatbeleid wordt gemaakt. De Urgenda-zaak laat bovendien zien dat ook rechtspraak een manier is om conflicten rondom dit soort belangentegenstellingen op te lossen, net zoals klimaatmarsen een manier zijn om de politieke agenda te beïnvloeden.
Voorbeeld: pesten
Een leerling pest een andere leerling. Dat kan heel vervelend zijn. Toch is dit geen burgerschapsonderwerp. Het gaat in deze situatie namelijk om twee leerlingen, dus dat betekent dat het eerste criterium niet gehaald wordt.
Dat criterium halen we pas wanneer we met de hele klas bespreken welke regels we erover willen opstellen. Regels binden individuen aan collectieve afspraken, waardoor individuele vrijheid afneemt. Zowel het proces van opstellen van de regels als het bepalen van de mate waarin regels toereiken en proportioneel zijn is een goede oefening in burgerschap. Vinden we het bijvoorbeeld geoorloofd dat een leerling filmpjes maakt om aan te tonen dat iemand pest, of komt het individuele recht op privacy dan teveel in het geding? En vinden we het verstandiger om het opleggen van eventuele sancties aan de docent over te laten of mag de klas de strafmaat bepalen? In dat geval voldoet het onderwerp wel aan de criteria: het gaat immers over spanningen tussen individu en collectief, in een sociale context.
Dit is een deel uit het Handboek Burgerschapsonderwijs. Wil je meer lezen? Download dan hier het handboek
Noten
* Kennis over juridisch burgerschap kan daarentegen wel onderdeel zijn van burgerschapsonderwijs, omdat leerlingen zo beter begrijpen welke vrijheden en plichten ze hebben als staatsburger, en bijvoorbeeld kunnen reflecteren op de grote verschillen in privileges tussen het staatsburgerschap van verschillende landen.
** Belangen zijn niet alleen financiële belangen, maar kunnen ook verschillende voorkeuren of machtsverhoudingen zijn.